grondeigendom

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • grond·ei·gen·dom
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord grondeigendom grondeigendommen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de grondeigendomm het grondeigendomo [1]

  1. het bezitten van eigendomsrechten op een stuk grond
     De gemeente Wierden was binnen het gebied eigenaar van diverse zandpaden. Het grondeigendom in het Reggedal moest in overeenstemming worden gebracht door de nieuwe situatie. De twaalf eigenaren brengen percelen in en krijgen andere toegewezen.[2]
  2. het stuk grond waarvan men de eigendomsrechten heeft
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 3 april 2024 Weblink bron
    Dick Janssen
    “Wierden wordt voor een prikkie eigenaar grond in Reggedal” (05-09-2020, 17:50), Tubantia