groenwerker

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • groen·wer·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord groenwerker groenwerkers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de groenwerkerm

  1. (beroep) iemand die bij de plantsoenendienst van een gemeente werkt
     Een groenwerker van de gemeente Houten heeft per ongeluk alle gras en planten gemaaid bij een watertje in het dorp. Hij had niet in de gaten dat daar afgelopen jaar een 'vlinderidylle' was aangelegd.[2]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 1 januari 2024 Weblink bron “Ambtenaar maakt korte metten met vlinderidylle” (Maandag 18 september 2017, 17:18), NOS