groenteschotel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- groen·te·scho·tel
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van groente zn en schotel zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | groenteschotel | groenteschotels |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- (voeding) gerecht bestaande uit groentes
- ▸ Geen saus, geen groenteschotel, geen soep en geen vlees gaat hier de keuken uit zonder in peper te zijn ondergedompeld.[1]
- ▸ Verlekkerd keek ik naar de groenteschotel op onze eettafel. „Fipronilsalade”, zei mijn vrouw. Ik knikte met een begrijpende glimlach. Wij kunnen immers onze voorraad eieren toch niet vernietigen? Afvoer ervan zou bovendien zwaar in de papieren lopen. Waarom zou de consument ze wel met de vuilnisman mogen meegeven en de kippenboer niet?[2]
Vertalingen
1. gerecht bestaande uit groentes
Gangbaarheid
- Het woord groenteschotel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Peper en de economie van Indonesië” (18-01-2011), NOS
- ↑ Weblink bron ds. J. Belder“Fipronilsalade” (8 augustus 2017), Reformatorisch Dagblad