groei vol

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • groei vol
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
volgroeien

groei vol

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van volgroeien
    • Ik groei vol. 
  2. gebiedende wijs van volgroeien
    • Groei vol! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van volgroeien
    • Groei je vol? 
Verwante begrippen

Gangbaarheid