glijplank

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

[2] Een glijplank
Uitspraak
Woordafbreking
  • glij·plank
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord glijplank glijplanken
verkleinwoord glijplankje glijplankjes

Zelfstandig naamwoord

de glijplankv / m

  1. een glad stuk hout waarop iets of iemand kan glijden
    • In Zwolle deden ze gelukkig hun uiterste best om de dynamiek tussen sport en de Oranjes in tact te houden. Ik zag de gebroeders Ronald en Michel Mulder met oranje sloffen schaatsen op een glijplank. [2] 
  2. glijbaan als speeltoestel in een speeltuin

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen