gleuf

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gleuf
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘spleet’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1858 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord gleuf gleuven
verkleinwoord gleufje gleufjes

Zelfstandig naamwoord

de gleufv / m

  1. een langgerekte opening of inkeping in iets
    • Je moet nog een euro in de gleuf stoppen. 
  2. (scheldwoord) vrouw.
  3. (eufemisme) vagina.
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen


Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord gleuf gleuwe

Zelfstandig naamwoord

gleuf

  1. gleuf
Afgeleide begrippen