glastuinbouwer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- glas·tuin·bou·wer
Woordherkomst en -opbouw
- Samenstelling van glastuinbouw met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | glastuinbouwer | glastuinbouwers |
verkleinwoord | glastuinbouwertje | glastuinbouwertjes |
Zelfstandig naamwoord
de glastuinbouwer m
- (landbouw) iemand die een gewas verbouwt in een grote kas
- De glastuinbouwer had na de hagel schade aan zijn kas.