giocare

Uit WikiWoordenboek

Italiaans

stamtijd
infinitief onvoltooid
deelwoord
voltooid
deelwoord
giocare
/dʒɔˈkaːre/
giocante
/dʒɔˈkante/
giocato
/dʒɔˈkaːto/
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
toekomende
tijd
gioco
/ˈdʒɔːko/
giocò
/dʒɔˈkɔː/
giocherò
/dʒɔkeˈrɔː/
groep 1 volledig
Uitspraak
  • IPA: /dʒɔˈkaːre/
Woordafbreking
  • gio·ca·re
Woordherkomst en -opbouw
  • Van het Vulgair-Latijnse *iocāre, dat in het Klassiek-Latijn deponent was (m.a.w. iocāri).

Werkwoord

giocare

  1. spelen
  2. wedden, gokken
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen