gaspook
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- gas·pook
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van gas zn en pook zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gaspook | gaspoken |
verkleinwoord | gaspookje | gaspookjes |
Zelfstandig naamwoord
- met de hand bedienbare regelaar van een verbrandingsmotor waarmee men de toevoer van brandstof en daarmee ook het geleverde vermogen van de motor aanpast
- metalen buis waardoorheen gas stroomt en waarmee men een vuur kan aansteken of onderhouden
Vertalingen
1. metalen buis waardoorheen gas stroomt en waarmee men een vuur kan aansteken of onderhouden
Gangbaarheid
- Het woord 'gaspook' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gaspook" herkend door:
71 % | van de Nederlanders; |
67 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be