forceert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • for·ceert

Werkwoord

vervoeging van
forceren

forceert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van forceren
    • Jij forceert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van forceren
    • Hij forceert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van forceren
    • Forceert!