foeterde uit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • foe·ter·de uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitfoeteren

foeterde uit

  1. enkelvoud verleden tijd van uitfoeteren
    • Ik foeterde uit. 
    • Jij foeterde uit. 
    • Hij, zij, het foeterde uit. 


Gangbaarheid