fluitspel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- fluit·spel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fluitspel | fluitspelen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het fluitspel o
- het muziek maken met een fluit; de keer dat men op een fluit speelt
- ▸ De fluitist en orkestleider ontmoetten elkaar voor het eerst bij Last thuis, nadat ze door een directeur van platenmaatschappij Polygram met elkaar in contact waren gebracht. "Ik was natuurlijk liever naar hem in Florida gegaan, maar het werd zijn huis in Hamburg. James was onder de indruk van mijn fluitspel en ik sprak vloeiend Duits, dus dat zat goed."[2]
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord fluitspel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “'Met zijn arrangementen maakte hij een echte Last-sound'” (Woensdag 10 juni 2015, 11:49), NOS