fietst voorbij

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fietst voor·bij
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
voorbijfietsen

fietst voorbij

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorbijfietsen
    • Jij fietst voorbij. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorbijfietsen
    • Hij fietst voorbij. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van voorbijfietsen
    • Fietst voorbij! 


Gangbaarheid