familiekasteel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- fa·mi·lie·kas·teel
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van familie zn en kasteel zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | familiekasteel | familiekastelen |
verkleinwoord | familiekasteeltje | familiekasteeltjes |
Zelfstandig naamwoord
het familiekasteel o
- kasteel dat (al meerdere generaties) eigendom is van een familie
- ▸ Uiteindelijk putte Stamfordham inspiratie uit het familiekasteel van George: Windsor. Wat was er nou Britser dan het statige kasteel uit de elfde eeuw? "Ik hoop dat we eindelijk een naam hebben gevonden die u zal aanspreken", schreef Stamfordham verwachtingsvol.[1]
- ▸ In 1918 schafte Duitsland de monarchie af. Alle koningen, hertogen, graven en andere vorsten moesten aftreden en raakten hun macht kwijt. Hun titels mochten ze houden en soms ook een familiekasteel of een stuk grond. Keizer Wilhelm II vluchtte naar Nederland en woonde tot zijn dood in 1941 in Doorn bij Utrecht.[2]
Gangbaarheid
- Het woord 'familiekasteel' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “100 jaar House of Windsor: 'Je hebt net een dynastie gedoopt'” (Maandag 17 juli 2017, 14:18), NOS
- ↑ Weblink bron Wouter Meijer in Berlijn“Duitsland heeft eigen koninklijk huwelijk” (Zaterdag 27 augustus 2011, 07:00), NOS