exciteer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ex·ci·teer

Werkwoord

vervoeging van
exciteren

exciteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van exciteren
    • Ik exciteer. 
  2. gebiedende wijs van exciteren
    • Exciteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van exciteren
    • Exciteer je?