exciteren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van exciteren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		exciteren			te exciteren
	toekomend		zullen exciteren			te zullen exciteren
voltooid	tegenwoordig		hebben geëxciteerd			te hebben geëxciteerd
	toekomend		geëxciteerd zullen hebben			geëxciteerd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	exciterend		geëxciteerd			ev. exciteer	mv. verouderd exciteert	excitere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	exciteer	exciteert	exciteert	exciteert	exciteert	exciteren	exciteren	exciteren
verleden (o.v.t.)	exciteerde	exciteerde	exciteerde	exciteerde	exciteerde	exciteerden	exciteerden	exciteerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal exciteren	zult/zal exciteren	zult/zal exciteren	zult exciteren	zal exciteren	zullen exciteren	zullen exciteren	zullen exciteren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou exciteren	zou exciteren	zou(dt) exciteren	zoudt exciteren	zou exciteren	zouden exciteren	zouden exciteren	zouden exciteren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geëxciteerd	hebt geëxciteerd	hebt/heeft geëxciteerd	hebt geëxciteerd	heeft geëxciteerd	hebben geëxciteerd	hebben geëxciteerd	hebben geëxciteerd
verleden (v.v.t.)	had geëxciteerd	had geëxciteerd	had geëxciteerd	hadt geëxciteerd	had geëxciteerd	hadden geëxciteerd	hadden geëxciteerd	hadden geëxciteerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal geëxciteerd hebben	zal/zult geëxciteerd hebben	zult/zal geëxciteerd hebben	zult geëxciteerd hebben	zal geëxciteerd hebben	zullen geëxciteerd hebben	zullen geëxciteerd hebben	zullen geëxciteerd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geëxciteerd hebben	zou geëxciteerd hebben	zou/zoudt geëxciteerd hebben	zoudt geëxciteerd hebben	zou geëxciteerd hebben	zouden geëxciteerd hebben	zouden geëxciteerd hebben	zouden geëxciteerd hebben