examenperiode

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • exa·men·pe·ri·o·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord examenperiode examenperioden
examenperiodes
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de examenperiodev

  1. periode van het jaar dat (eind)examens worden afgenomen
     Ook Tim van der Wiel heeft wel oren naar twee examenperiodes: "Ik geef bedrijven advies over Snapchat en maak ook content voor ze. Samen met mijn werk voor platenmaatschappij Spinnin' Records ben ik hier bijna 40 uur per week mee bezig. Een vak als Engels zou ik graag eerder afronden, zodat ik de tijd van die lessen in mijn bedrijf kan steken."[1]
     Het College voor toetsen en examens (CvTE) pleitte er vanochtend voor om twee keer per jaar een examenperiode te houden, in plaats van de huidige één keer per jaar. Op die manier kunnen leerlingen eerst de vakken afronden waar ze goed in zijn, zodat ze zich daarna goed kunnen richten op de moeilijkere vakken.[2]
     Staatssecretaris Dekker is niet erg enthousiast over het plan om twee keer per jaar eindexamens af te nemen. Het College voor toetsen en examens zei vanochtend dat door twee examenperiodes leerlingen zorgvuldiger en rustiger aan hun examens kunnen werken. Ook zouden ze bijvoorbeeld vakken waar ze goed in zijn eerder kunnen afronden.[3]
Hyponiemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 23 oktober 2023 Weblink bron “Ondernemende scholieren zien twee examenperiodes wel zitten” (Donderdag 16 juni 2016, 21:30), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 23 oktober 2023 Weblink bron “Geslaagd! Tienduizenden vlaggen uit door heel Nederland” (Donderdag 16 juni 2016, 17:54), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 23 oktober 2023 Weblink bron “Dekker: vraagtekens bij twee examens per jaar” (Donderdag 16 juni 2016, 13:11), NOS