escaleert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • es·ca·leert

Werkwoord

vervoeging van
escaleren

escaleert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van escaleren
    • Jij escaleert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van escaleren
    • Hij escaleert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van escaleren
    • Escaleert!