eerstehulpverlener

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • eer·ste·hulp·ver·le·ner
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord eerstehulpverlener eerstehulpverleners
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de eerstehulpverlenerm

  1. (beroep) (medisch) iemand die de initiële zorg verleent bij ongelukken, trauma's en blessures
     De 78-jarige Biden merkte op dat het aantal coronasterfgevallen onder ouderen sinds januari met ongeveer 80 procent is gedaald. Meer dan de helft van alle Amerikaanse volwassenen heeft ten minste één vaccindosis gekregen en eerstehulpverleners beschouwen het vaccin als „een dosis hoop”.[1]
     Het uitgaansverbod voor vrijdag en zaterdag geldt van 20.00 uur in de avond tot 06.00 uur ’s ochtends in beide steden. Veiligheidsfunctionarissen en eerstehulpverleners zijn vrijgesteld van de beperkingen, evenals mensen die op de vlucht zijn voor gevaar of daklozen.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 20 december 2021 Weblink bron “Biden: Strijd tegen corona is enorm logistiek succes” (29/4/2021), Reformatorisch Dagblad
  2. Bronlink geraadpleegd op 20 december 2021 Weblink bron “Minnesota klaar voor troepeninzet bij protesten, noodtoestand in Atlanta” (30 mei 2020), De Telegraaf