druppelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • drup·pelt

Werkwoord

vervoeging van
druppelen

druppelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van druppelen
    • Jij druppelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van druppelen
    • Hij druppelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van druppelen
    • Druppelt!