droogkoker
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: droogkoker (hulp, bestand)
Woordafbreking
- droog·ko·ker
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van droogkoken met het achtervoegsel -er
samenstelling van droog en koker zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | droogkoker | droogkokers |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- (gereedschap) apparaat waarmee men kan droogkoken
- iemand die droogkookt
Verwante begrippen
- [2] mannelijke vorm van droogkookster
Gangbaarheid
- Het woord droogkoker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.