douchebak

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

stenen douchebak voor meerdere douches
Uitspraak
Woordafbreking
  • dou·che·bak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord douchebak douchebakken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de douchebakm

  1. (sanitair) een bak [1] waarin iemand staat tijdens het douchen en waarin het douchewater wordt opgevangen
    • Jaarlijks belanden 81.000 Nederlanders in het ziekenhuis na een valpartij in huis. In veel gevallen is de douchebak, de badkuip of de gladde vloer van de badkamer de boosdoener. [1] 
    • Een grote brandweerwagen kwam voorrijden en er sprongen vier brandweermannen uit. Zij wisten Jansen met behulp van schroevendraaiers snel te verlossen. ,,Ik ben blij dat ze snel ter plaatse waren. Mijn zoon begon in paniek te raken en mijn vinger deed erg pijn. Een van de brandweermannen was volgens mij een ervaringsdeskundige. Hij zei dat als het niet met de schroevendraaiers gelukt was, de hele douchebak eruit gesloopt had moeten worden." [2] 
    • Ze stond, zo zegt ze, te trillen op haar benen. In de haast op tijd op haar werk te komen, dacht ze het eerst verkeerd te hebben gezien. Of was de slang die daar in de douchebak lag anders wellicht nep? Nee, bij een tweede grondige blik bleek het dier te bewegen. Sterker: als Solveig van Rozendaal (26) goed luisterde kon ze het reptiel ook horen sissen. Het serpent kronkelde ook nog eens vervaarlijk haar richting op. [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen