dienstcontract
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- dienst·con·tract
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van dienst zn en contract zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dienstcontract | dienstcontracten |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- (economie) (juridisch) een contract waarbij een persoon – de “dienstverlener” – zich ertoe verbindt een specifieke dienst aan een klant te verlenen in ruil voor een betaling.
- ▸ Westerink had als zzp'er vorig jaar vijftig opdrachtgevers, maar wordt nu gedwongen een dienstcontract voor enkele uren te aanvaarden bij de school. Daardoor is het maar de vraag of ze ondanks haar vele andere activiteiten nog wel door de belastingdienst als zelfstandige zal worden gezien.[2]
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord 'dienstcontract' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Yvonne Roerdink“Werkgevers schuw voor zzp'ers door nieuwe wet” (Vrijdag 9 september 2016, 16:57), NOS