diehard
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- die·hard
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘fanatieke aanhanger’ voor het eerst aangetroffen in 1929 [1]
- samenstelling uit het Engels van die en hard [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | diehard | diehards |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- een doorzetter, iemand die nooit opgeeft
- Hij is met dochter Anna (10), ze bezoekt de Kuip sinds haar zesde, opa was een „diehard fan”. Ze zijn vanuit Zoetermeer naar Rotterdam-Zuid gereden, over provinciale wegen en bromfietspaden. Een diepe zucht klinkt bij Klom, gevraagd naar de kampioenskansen. „Ik leef tussen hoop en vrees.” Na de training zet Dirk Kuijt een handtekening op de motorkap en signeert een shirt voor Anna. Kuijt is haar favoriet. Het wordt haar even te veel, ze schiet in tranen. Van geluk.[4]
- Op verzet van een paar „diehards” na is er nog maar weinig weerstand tegen de luchthaven zelf, stelt directeur De Groot. De burgerluchthaven was jarenlang een splijtzwam in de Twentse samenleving, met felle voor- en tegenstanders.[5]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord diehard staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "diehard" herkend door:
61 % | van de Nederlanders; |
56 % | van de Vlamingen.[6] |
Verwijzingen
- ↑ "diehard" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ diehard op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Steven Verseput 14 april 2017
- ↑ NRC Annette Toonen 30 maart 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be