dicteert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dic·teert

Werkwoord

vervoeging van
dicteren

dicteert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dicteren
    • Jij dicteert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dicteren
    • Hij dicteert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van dicteren
    • Dicteert! 
     De Franse wetgevers willen dat jongeren niet langer gek gemaakt worden met onbereikbare schoonheidsidealen waarmee ze continu worden geconfronteerd. Dit voorjaar werd ook al een wet goedgekeurd die dicteert dat modellen een gezondheidsattest moeten kunnen voorleggen, om magerzucht op de catwalk te bannen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 13 februari 2022 Weblink bron
    edm, vwi
    “Frankrijk maakt het strafbaar om te liegen over Photoshop” (02/10/2017), De Standaard