dicteert
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- dic·teert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
dicteren |
dicteert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dicteren
- Jij dicteert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dicteren
- Hij dicteert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van dicteren
- Dicteert!
- ▸ De Franse wetgevers willen dat jongeren niet langer gek gemaakt worden met onbereikbare schoonheidsidealen waarmee ze continu worden geconfronteerd. Dit voorjaar werd ook al een wet goedgekeurd die dicteert dat modellen een gezondheidsattest moeten kunnen voorleggen, om magerzucht op de catwalk te bannen.[1]
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron edm, vwi“Frankrijk maakt het strafbaar om te liegen over Photoshop” (02/10/2017), De Standaard