depolariseert
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- de·po·la·ri·seert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
depolariseren |
depolariseert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van depolariseren
- Jij depolariseert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van depolariseren
- Hij depolariseert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van depolariseren
- Depolariseert!