denigreert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·ni·greert

Werkwoord

vervoeging van
denigreren

denigreert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van denigreren
    • Jij denigreert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van denigreren
    • Hij denigreert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van denigreren
    • Denigreert!