demarreert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·mar·reert

Werkwoord

vervoeging van
demarreren

demarreert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van demarreren
    • Jij demarreert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van demarreren
    • Hij demarreert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van demarreren
    • Demarreert!