dektijd
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- dek·tijd
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van dek ww en tijd zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dektijd | dektijden |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de dektijd m
- periode dat vrouwtjesdieren vruchtbaar zijn
- Geiten zijn soms lastig, maar ook speels, mallotig, nieuwsgierig en handig. Een bok stinkt, dat is waar. Uit de klier achter de hoorns komt een geurstof vrij; vooral in de dektijd verspreidt de bok een walgelijk zoete stank. Maar je hebt slechts één bok nodig voor honderden nakomelingen, want ook zijn voortplantingsdrift is spreekwoordelijk. [1]
Gangbaarheid
- Het woord 'dektijd' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dektijd" herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ NRC J. Habets 25 september 1999 De armeluiskoe
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Niet in Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 84 %
- Prevalentie Vlaanderen 86 %