dadel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Dadels in een dadelpalm
Uitspraak
Woordafbreking
  • da·del
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dadel dadels
verkleinwoord dadeltje dadeltjes

Zelfstandig naamwoord

dadel v/m

  1. (fruit) zoete bruine vrucht van de dadelpalm, Phoenix dactylifera op Wikispecies
     Alleen al het inkopen doen voor de kerstmaaltijd. En het je herinneren hoe het zat met dadels en speculaas, het dopen van stukjes brood in hambouillon, varkenspootjes, stokvis met piment en witte saus op Zweedse wijze of spek in eigen vet, mosterd en doperwtenpuree op Noorse wijze, welke soorten noten verplicht waren — en op het laatste moment op kerstavond zelf notenkrakers aanschaffen —, rolham, haring en rijstebrij.[4]
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen