coproduceer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • co·pro·du·ceer

Werkwoord

vervoeging van
coproduceren

coproduceer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van coproduceren
    • Ik coproduceer. 
  2. gebiedende wijs van coproduceren
    • Coproduceer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van coproduceren
    • Coproduceer je? 

Gangbaarheid