combineert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • com·bi·neert

Werkwoord

vervoeging van
combineren

combineert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van combineren
    • Jij combineert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van combineren
    • Hij combineert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van combineren
    • Combineert!