coïncideert
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: coïncideert (hulp, bestand)
Woordafbreking
- co·in·ci·deert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
coïncideren |
coïncideert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van coïncideren
- Jij coïncideert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van coïncideren
- Hij coïncideert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van coïncideren
- Coïncideert!