carnavalsprins
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- car·na·vals·prins
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | carnavalsprins | carnavalsprinsen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de carnavalsprins m
- persoon die in een bepaalde plaats het carnavalsfeest leidt
- ▸ In Maastricht is vanmiddag na twee jaar een nieuwe carnavalsprins uitgeroepen. De stad is de enige grote gemeente in Limburg die voor het carnavalsseizoen een prins heeft, meldt 1Limburg.[1]
- ▸ Ali kwam anderhalf jaar geleden Nederland binnen als vluchteling uit Aleppo, nu is hij een van de prinsen van Maastricht. De 21-jarige Syriër is vanaf morgen carnavalsprins Ali d'n Ierste in Maastricht tijdens Vastelaovend – zoals ze in Limburg het carnavalsfeest noemen.[2]
Gangbaarheid
- Het woord 'carnavalsprins' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.