busreis
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bus·reis
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van bus en reis [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | busreis | busreizen |
verkleinwoord | busreisje | busreisjes |
Zelfstandig naamwoord
- reis met een touringcar
- Wij hebben verschillende lange busreizen door Europa gemaakt o.a. naar Griekenland en Schotland.
- Ik had al lang geleden besloten dat ik niet het type mens was voor een busreis. En zeker geen nachtelijke. De Eurolinesbus naar Londen was the bloody limit geweest, met én dronken medepassagiers, én een microfoonverslaafde buschauffeur én iemand naast mij die wel kon slapen. „Voortaan alleen nog maar naar Texel”, dacht ik, en dat was op een gekke manier een heel bevrijdende gedachte. [2]
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord busreis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "busreis" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Paulien Cornelisse 9 december 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be