broodmager
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: broodmager (hulp, bestand)
Woordafbreking
- brood·ma·ger
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘zeer mager’ voor het eerst aangetroffen in 1784 [1]
- intensief, samenstelling van brood en mager [2]
stellend | |
---|---|
onverbogen | broodmager |
verbogen | broodmagere |
partitief | broodmagers |
Bijvoeglijk naamwoord
broodmager [3]
- heel erg mager
- Een Roemeen, een broodmagere veertiger in een grijs trainingspak, vertelt dat hij geen stroom meer heeft. „Dan moet je betalen”, is het antwoord. De Roemeen zwaait met zijn handen. „Ik krijg over drie weken geld op mijn werk.” Pech gehad. Eigenaar Engel wil nog wel eens coulant zijn, zeggen sommige bewoners, maar als je geen huur betaalt, wordt de stroom afgesloten. Een troep kinderen maakt ruzie omdat een van de meisjes is uitgemaakt voor hoer. „Ze is negen jaar. Ze weet niet eens wat dat is”, schreeuwt een jongen. Het scheldwoord is met viltstift op de glijbaan van het zwembad geschreven „Wie gaat dat schoonmaken?” vraagt een beheerder. „Ikke niet!” Kwaad lopen de kinderen achter elkaar aan. Even later staan ze met elkaar te dansen onder de bomen, op de tonen van een gettoblaster.[4]
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord broodmager staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ "broodmager" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ broodmager op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Arjen Schreuder 19 april 2017