breker
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bre·ker
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van breken met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | breker | brekers |
verkleinwoord | brekertje | brekertjes |
Zelfstandig naamwoord
de breker m
- een persoon die iets breekt
- "De breker betaalt" was de conclusie van de kabinetscrisis van '89.
- een golf in de branding waarvan de top over de basis heenvalt
- De storm van de vorige dag verzoorzaakte prachtige brekers aan het strand.
- een apparaat waarmee grote brokken vaste stof in kleinere stukken gebroken worden
- Deze mobiele breker vindt gretig aftrek.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord breker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "breker" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be