brandt uit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • brandt uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitbranden

brandt uit

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitbranden
    • Jij brandt uit. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitbranden
    • Hij brandt uit. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van uitbranden
    • Brandt uit! 


Gangbaarheid