bozig
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bo·zig
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | bozig | boziger | bozigst |
verbogen | bozige | bozigere | bozigste |
partitief | bozigs | bozigers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
bozig [1]
- op een boze manier
- ▸ Hij keek me bozig aan en verweet me dat ik alweer met mijn hoofd bij de volgende trail zat, waardoor ik de PCT veel minder intens zou ervaren.[4]
Synoniemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord bozig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bozig" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
36 % | van de Vlamingen.[5] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia A. van Dongen 11 juni 2018 G7-top: De foto die alles zegt
- ↑ Tubantia E.J. Riethof 26 augustus 2018 'Docent zijn leer je pas echt in de praktijk'
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -ig in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 86 %
- Prevalentie Vlaanderen 36 %