blijf op

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • blijf op
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
opblijven

blijf op

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opblijven
    • Ik blijf op. 
  2. gebiedende wijs van opblijven
    • Blijf op! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opblijven
    • Blijf je op? 


Gangbaarheid