biologeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bio·lo·geert

Werkwoord

vervoeging van
biologeren

biologeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van biologeren
    • Jij biologeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van biologeren
    • Hij biologeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van biologeren
    • Biologeert!