bezitsdrift

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·zits·drift
Woordherkomst en -opbouw
  • Gevormd uit 'bezit' (datgene wat men in eigendom heeft) en 'drift' (sterke neiging), aangetroffen sinds de late 19e eeuw.

Zelfstandig naamwoord

de bezitsdriftv

  1. Sterke neiging of drang om bezittingen te verwerven en te behouden.
    • Zijn bezitsdrift leidde tot talloze conflicten met zijn familie. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen


Gangbaarheid