hebzucht

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • heb·zucht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hebzucht -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de hebzuchtv / m

  1. een overdreven begeerte naar materieel gewin
    • Hun hebzucht is vaak wat uiteindelijk dictators ten val brengt. 
    • Wouter Bos: «De hele crisis betekent de definitieve teloorgang van een systeem dat is gebaseerd op hebzucht, onverantwoorde risico's en perverse beloningen» 
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Gierigheid ( of hebzucht) is de wortel van alle kwaad
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen