bezinkt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·zinkt

Werkwoord

vervoeging van
bezinken

bezinkt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezinken
    • Jij bezinkt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezinken
    • Hij bezinkt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bezinken
    • Bezinkt!