beschijnt
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·schijnt
Werkwoord
vervoeging van |
---|
beschijnen |
beschijnt
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beschijnen
- Jij beschijnt.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beschijnen
- Hij beschijnt.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van beschijnen
- Beschijnt!