bescheidt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·scheidt

Werkwoord

vervoeging van
bescheiden

bescheidt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bescheiden
    • Jij bescheidt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bescheiden
    • Hij bescheidt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bescheiden
    • Bescheidt!