berouwt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·rouwt

Werkwoord

vervoeging van
berouwen

berouwt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zich berouwen
    • Jij berouwt je. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zich berouwen
    • Hij berouwt zich. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van zich berouwen
    • Berouwt je!