belijdt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·lijdt

Werkwoord

vervoeging van
belijden

belijdt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van belijden
    • Jij belijdt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van belijden
    • Hij belijdt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van belijden
    • Belijdt!