belandt
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·landt
Werkwoord
vervoeging van |
---|
belanden |
belandt
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van belanden
- Jij belandt.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van belanden
- Hij belandt.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van belanden
- Belandt!
- ▸ Onderweg komt hij ongelukkig ten val en hij belandt in het zwembad.[1]