bedrijfseigenaar
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·drijfs·ei·ge·naar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bedrijfseigenaar | bedrijfseigenaren bedrijfseigenaars |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de bedrijfseigenaar m
- iemand die een onderneming in zijn bezit heeft
- ▸ Voor de chauffeurs was de maat vol toen een van hen tijdens een rit in België een ongeluk kreeg en in het ziekenhuis belandde. De bedrijfseigenaar zou hem hebben gedwongen weer te gaan werken terwijl hij nog niet was hersteld. De negen chauffeurs en vakbond FNV deden hierna aangifte van arbeidsuitbuiting.[1]
- ▸ De overheid gaat met ingang van deze week optreden tegen ondernemers die zich nog niet in het UBO-register hebben geregistreerd als bedrijfseigenaar. Sinds 27 maart geldt de verplichting voor eigenaren van ondernemingen om zich aan te melden voor dit register.[2]
Gangbaarheid
- Het woord bedrijfseigenaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron Gert Janssen“OM ziet te weinig bewijs uitbuiting truckers: 'Moet er eerst iemand doodgaan?'” (Maandag 6 september 2021), NOS
- ↑ Weblink bron Gidi Pols“Overheid begint schoorvoetend met handhaven anti-witwasregister” (Donderdag 26 mei), NOS